Een Surinaams-Creools sprookje à la Vrouw Holle

 

Er wordt verteld, dat in een dorp een moeder met haar dochter woonde en dat ze als buren een moeder en een dochter hadden, die zeer jaloers waren. Het eerste meisje was een allemansvriend; zij werd door iedereen bemind en heette Akoeba. Akoeba nam haar buurmeisje Afi tot vriendin aan, maar deze benijdde haar in alles.

Eens kwam een oude vrouw bij Akoeba en gaf haar een kalebas cadeau. Ze zei: "Ik ben een arm mens; ik bezit niets op aarde wat waarde heeft om het je als geschenk te geven; daarom hoop ik, dat je deze kleinigheid aan zult nemen, alsof het een kostbaar geschenk van een rijk man was. Maar, mijn kind, deze kalebas moet gewassen worden in het land van moeder Soemba, opdat hij u gehoorzame. Dat land is niet ver van hier, maar de wegen die daarheen leiden, zijn zo goed als onbekend, omdat er geen andere mensen wonen dan moeder Soemba zelf, die de sleutel van alle toverspreuken in handen heeft. Het is niet makkelijk om bij moeder Soemba te komen, als men niet vooraf is ingelicht door betrouwbare personen. Je gaat van hieruit rechtdoor, tot daar waar de weg zich in tweeën splitst: de ene kant is schoon, de andere vuil. Neem de vuile weg; aan het einde zul je moeder Soemba vinden. Zij zal tot je spreken en als ze je iets vraagt, moet je gehoorzamen, dan zal ze je kalebas wassen. Wanneer je vreemde dingen ziet onderweg, mag je er niet mee spotten, maar het lied zingen, dat ik je zal leren, maar eerst moet je vragen om voorbij te mogen gaan."

Na verloop van een week ondernam Akoeba de reis, naar de aanwijzingen van de vrouw. Toen ze een eind op weg was, zag ze twee kankantries, die aan het vechten waren. Ze hielden op en het meisje ging voorbij, zingende:

Doegwèh a doegwèh, o!
Ik smeek mijn vader, door te mogen gaan
Doegwèh a doegwèh, o!

Ze liep door en zag twee voeten vechten. Ze vroeg en kreeg toestemming om door te gaan, onder het zingen van haar lied. Iets verder trof Akoeba twee vechtende matta's. Ze vroeg om door te mogen gaan en dat werd haar toegestaan, toen ze met haar lied begon. Eindelijk kwam ze aan het punt waar de weg zich in tweeën splitste; de ene zijweg was schoon, de andere vuil en onbegaanbaar.

Ze sloeg de weg in, die haar was aangewezen en zag voor een huis een vrouw, moeder Soemba, vol wonden en schurft zitten.

"Wat kom je hier doen?" vroeg ze aan het meisje. "Wil je alsjeblieft mijn rug wassen, er is water achter het huis." Akoeba waste haar rug schoon, waardoor ze haar handen vol bloed kreeg van de vele open wonden. "Was je handen af en geef mij je kalebas, dan zal ik die voor je wassen," zei de vrouw. Moeder Soemba waste de kalebas en gaf haar aan Akoeba terug. "Keer nu naar huis terug en je zult je loon ontvangen. Bewaar je kalebas goed en vrede zij verder met je."

Het meisje vertrok en was na een paar uur weer thuis. Of haar onderweg, bij het naar huis gaan, iets overkwam wordt niet verteld. Haar moeder wachtte haar met ongeduld en vroeg of ze succes had gehad. "Ja," antwoordde Akoeba.

Na enige dagen kwam Afi haar vriendin bezoeken. Akoeba was net bezig haar kalebas te proberen, en tot haar grote verbazing kwamen er allerlei gouden, zilveren en andere waardevolle voorwerpen uit te voorschijn.

Het afgunstige buurmeisje vroeg haar hoe ze aan die kalebas gekomen was, omdat zij al dat moois ook wel graag zou willen hebben. Akoeba vertelde haar vriendin alles en leerde haar ook het lied.

De volgende dag, reeds voor zonsopgang, ondernam Afi de tocht. Toen zij de verschillende creaturen tegenkwam dreef ze er de spot mee. Deze vervloekten haar met de woorden: "Loop, en je zult vinden!" Ze bereikte de splitsing van de weg en daar begon ze haar vriendin grof uit te schelden. "Ze dacht mij wat op de mouw te spelden, maar ik ben wijzer dan zij denkt. Het is uit afgunst, dat ze mij heeft gezegd die vuile weg te nemen. Ze wil niet, dat ik in haar geluk zal delen. Ja! Zo zijn de mensen. Maar ik neem die schone weg."

Op het einde gekomen, trof ze moeder Soemba aan, bezig toverdrank te koken. Moeder Soemba vroeg haar, om haar te wassen, maar de juffer begon haar uit te schelden. "Geef me uw kalebas, dan zal ik haar uitwassen; vrees niets," zei de vrouw. Maar juffer Afi bedankte haar niet eens, en zei slechts: "Geef mij m'n kalebas terug, want je maakt haar weer vuil met je handen."

Vol blijdschap kwam ze weer thuis bij moeder, die haar dadelijk vroeg of alles in orde was. "Zeker, mam, onze buurvrouw wilde mij misleiden, maar ik ben wijzer dan zij denkt. Ik heb ook met moeder Soemba gesproken en ik zal Akoeba laten zien, dat niet alleen zij in het bezit is van een wonderkalebas."

Toen ze nog dezelfde dag het voorwerp raadpleegde, weigerde het; het gaf geen resultaat. Haar vriendin raadde haar toen aan om de kalebas alleen in geval van nood te gebruiken. Maar Afi antwoordde dat ze geld nodig had en begon opnieuw haar kalebas te raadplegen. Toen kwam er allerlei ongedierte uit te voorschijn, dat haar doodde. Zo wordt het spreekwoord weer bewaarheid: "Ge hebt het gezocht, ge hebt het gevonden, ge moet het dus dragen."

 

* * * EINDE * * *


Bron:www.beleven.org